Ik herinner me nog goed hoe ik als jongetje van 5 kennis maakte met de sopraan saxofoon. Ik groeide op in de blaasmuziekwereld in Limburg. Toen ik rond mijn 15e begon met improviseren speelde ik op gehoor en puur intuïtief maar wat raak met meespeel CD’s. Als ik dan probeerde de akkoorden en toonladders die er bij stonden te spelen, dan ging me dat veel te snel en voelde ik me geremd. Dus ging ik maar verder op de oude manier zonder vooruitgang te boeken. Ik had geen idee hoe ik ooit dit zou kunnen leren, terwijl ik anderen ogenschijnlijk moeiteloos de ene na de andere mooie noot hoorde spelen als ze improviseerden.
Toen ik op het conservatorium eenmaal grote jazzsolisten zoals Charlie Parker, Sonny Stitt, Cannonball Adderley, John Coltrane, Chet Baker, Clifford Brown, Dexter Gordon, Hank Mobley en modernere spelers als David Sanborn, Michael Brecker en Dick Oatts ging kopiëren, ontdekte ik goed werkende basiswoordjes, het “vocabulaire”. Ik reeg deze woordjes aaneen tot complete “breiwerkjes” op elk akkoord en toen ik eenmaal de steeds terugkerende structuren, zeg maar de “grammatica” van de jazz-standards uit het Real Book doorzak, kon ik zo makkelijk akkoorden verbinden.